Drie steden in het graafschap Holland hadden een grote, bloeiende brouwindustrie. Dat waren Delft, Haarlem en Gouda. In Leiden domineerde niet bier, maar laken het economisch leven. De textiel zorgde voor veel werkgelegenheid. In de vijftiende eeuw was Leiden door de lakenindustrie een echte boomtown. De bloei van de textiel maakte dat Leiden van 4.000 inwoners in 1400 groeide naar 12.000 inwoners rond 1480.
De Leidse brouwerijen waren een bedrijfstak die in het niet viel bij de lakenfabricage. In Haarlem, Delft en Gouda was juist de productie van bier de dominante economische activiteit. En net zoals het Leidse laken een sterk exportproduct was, met een afzetgebied ver buiten het graafschap Holland, zo waren de bieren uit Haarlem, Delft en Gouda echte exportproducten.
Export van Leids bier
Vermeldingen van de export van Leids bier zijn niet dik gezaaid. De Leidse brouwerskeur van 1411 stelde de kwaliteitseis dat het Leidse kuitbier na het vaten 7 dagen verzegeld zou liggen. Bier dat men buiten Holland wilde afzetten mocht worden ontzegeld zodra men het wilde inschepen. In deze tijd vond de stad de bierexport dus belangrijk genoeg om in de brouwerskeur te regelen. Uit deze regels blijkt ook dat Leids bier buiten Holland werd afgezet.
Rond 1430 mochten de Leidse brouwers van elke tien buiten de stad te verkopen vaten van hun bier één vat accijnsvrij voor eigen gebruik houden. Een volgende aanwijzing van de export van Leids bier komt uit 1501. De bierdragers, de mannen die binnen de stad vaten bier vervoerden, kregen in dat jaar aanwijzingen wat zij moesten doen met bier dat in de stad zou blijven. Dat betekent dat geregeld bier werd geëxporteerd.
Verklaring brouwers over bierexport
Een verzoekschrift van de Leidse brouwers uit 1522 noemde uitdrukkelijk de export van bier. De brouwers klaagden bij het stadsbestuur dat de hoge prijs van het graan leidde tot het brouwen van heel dun bier. ‘Die mensen willen goet bier drincken’ en daarom brouwden zij een ‘goet zwaar dobbelt Leyts bier’. De brouwers wilden dat de stad het brouwen van dit zware Leidse bier zou toestaan en steunen door het aanpassen van de maximumbierprijs en het accijnstarief.
De brouwers beweerden dat hun zware bier gretig aftrek vond, niet alleen in Leiden maar ook daarbuiten. Volgens de brouwers exporteerden zij bijna een derde gedeelte van dit zware bier. Zij noemden de omliggende dorpen Leiderdorp, Rijnsburg, Sassenheim, Valkenburg, Voorschoten, Wassenaar en Zoeterwoude. Opzienbarender is dat de brouwers ook het rijtje Hollandse steden Amsterdam, Alkmaar, Delft (!), Den Haag, Hoorn en Weesp noemden. En bepaald onverwacht is hun mededeling dat het Leidse bier werd uitgevoerd naar Antwerpen, Bergen op Zoom, Gent en Roosendaal, steden in Brabant en Vlaanderen, de klassieke afzetgebieden van de Hollandse biersteden.
Ongetwijfeld hebben de brouwers in hun verzoekschrift hun export mooier voorgesteld dan zij in werkelijkheid was. Maar zij kunnen de leden van het stadsbestuur, die goed vertrouwd waren met industrie en handel, geen pure fantasie hebben voorgespiegeld. Er was dus export van Leids bier. In hetzelfde stuk beweerden de brouwers echter dat Leiden achter liep met het brouwen van zwaar bier, dus een groot volume aan zwaar bier zullen zij niet hebben afgezet buiten Leiden.
Bierexport paste in een gevarieerde economie
De vermeldingen van de export van Leids bier liggen vóór en nà de grote bloeiperiode van de Leidse textiel in de jaren 1440-1480. Waarschijnlijk was dat geen toeval. In de hoogtijdagen van de lakennijverheid ging bijna alle aandacht van kapitaalkrachtige en ondernemende Leidenaars uit naar die bedrijfstak. In de perioden dat de lakenindustrie minder dominant was, had het Leidse economische leven meer variatie. Op die momenten lag het voor de hand meer te investeren in de productie van een bier met goede kansen op export.