Brouwers

Vanaf het midden van de vijftiende eeuw hebben we zicht op het aantal brouwers dat in de stad actief was. In 1456 namen Leidse burgers deel aan een krijgstocht van de graaf van Holland naar het vijandige Deventer. Het stadsbestuur kocht bij negen Leidse brouwers vaten bier voor de stedelijke troepen, dus er waren minsten negen Leidse brouwers in dat jaar. Een andere keer dat Leiden betrokken was bij een oorlog, in 1477, kocht de stad bier bij tien Leidse brouwers. Voeg je aan die tien brouwers een aantal losse vermeldingen in de jaren rond 1477 toe, dan telt dat op tot ongeveer 22 brouwers in ca. 1477.

Rond 1500, toen het inmiddels met de Leidse economie wat minder ging dan in de jaren zeventig, waren er nog steeds 20-22 brouwers in Leiden actief. In de jaren daarna daalde het naar 17 in 1515 en 12 brouwers in 1528. In 1544 werkten maximaal 15 brouwers in Leiden. Ook in andere Hollandse steden daalde het aantal brouwerijen in de eerste helft van de zestiende eeuw. De reden was de economische teruggang. Het kan zijn dat concentratie in een kleiner aantal, maar wel maar grotere bedrijven ook een rol speelde.

Die aantallen brouwers laten goed zien dat de brouwnijverheid in Leiden in vergelijking tot de textielnijverheid op het tweede plan stond. In de drie Hollandse biersteden waren veel meer brouwers actief. Vergelijk de 20-22 Leidse brouwerijen in 1500 eens met deze aantallen: in 1494 stonden in Delft ongeveer 200 brouwerijen, in Gouda waren in ±1500 156 en in 1514 148 brouwerijen. In Haarlem waren de aantallen: 114 in 1490, 95 in 1503, met een verdere daling naar 79 in 1528.

Brouwer Claes Claesz

In 1438 stond Claes Claesz die brouwer borg voor een stadgenoot die een boete moest betalen. De andere borg was Dirc Claesz die brouwer, zonder twijfel zijn broer. In 1449 werd Claes Claesz getroffen door een brand. Dit betekende niet het einde van zijn bedrijf, want enkele jaren later schoot hij het St. Catharinagasthuis te hulp. Dit grootste gasthuis in Leiden had een eigen brouwerij. In 1454 was men op het terrein van het gasthuis druk bezig met het bouwen van een pesthuis en werden ook andere gebouwen op het terrein van het gasthuis onder handen genomen. De eigen gasthuisbrouwerij was daardoor een tijdje buiten bedrijf. Het Catharinagasthuis loste dit probleem op door tijdelijk te brouwen in de brouwerij van Claes Claesz.

Tekst uit de gasthuisrekening over het brengen van graan uit het gasthuis naar Claes Claesz de brouwer.

Claes Claesz was in 1461 een van de oprichters van het brouwersgilde. In 1467 kreeg hij een subsidie van de stad voor het vervangen van een rieten dak door dakpannen of leien. Daarna werd het stil rond hem. Hij overleed in 1484. Zijn weduwe Margriet woonde in 1498 in de Maarsmanssteeg en had een vermogen van 1500 pond, wat stond voor een behoorlijke welstand.

De vermogens van de brouwers

De brouwers waren als beroepsgroep behoorlijk vermogend, maar reikten qua rijkdom niet tot de absolute top. In 1498 behoorden twee brouwers tot de 32 rijkste Leidenaren. De grote ondernemers in de lakennijverheid bezaten de grootste vermogens. Tussen de brouwers onderling waren er ook behoorlijke verschillen, met enkele uitschieters naar boven.

Een aantal vermogende brouwers was ook in andere sectoren van de economie actief. Zo trad brouwer Dirck Ottensz (1478-1544) ook op als drapenier, ondernemer in de textiel. Hij betaalde accijns op wol en kreeg een boete wegens het overtreden van de regels voor de lakenfabricage. Frans Gerritsz Goel was ca. 1525 één van de grootste lakenproducenten van de stad: in 1527 fabriceerde hij 1605 stuks op een totaal van 22.550. In 1528 was hij bestuurslid van het brouwersgilde en tekende als Fransz Gerritsz Goel brouwer. Veel kapitaalkrachtige Leidenaren uit die dagen probeerden hun geld op verschillende manieren te laten renderen. In het Leiden van de late middeleeuwen lag de lakenindustrie dan voor de hand.

Het brouwersgeslacht Van Tetrode

In Leiden zijn enkele families van brouwers generaties lang te volgen. De Van Tetrodes zijn daarvan een goed voorbeeld. Brouwer Jan (Willemsz) van Tetrode verkocht in 1456 twaalf vaten bier aan de stad. Hij was zeker nog actief als brouwer in 1477. Jan overleed vóór 1483.

De zonen van Aernt van Tetrode

Vier neven van Jan Willemsz, zoons van zijn broer Aernt van Tetrode, werkten in Leiden als brouwer:
Willem van Tetrode.
Hij was in 1461 één van oprichters van het Leidse brouwersgilde. Vlak voor zijn dood in 1487 stichtte hij samen met zijn vrouw Kerstijn het St. Stevenshofje op de huidige Haarlemmerstraat. Willem en Kerstijn hadden geen kinderen en Kerstijn zette tot haar dood in 1508 het bedrijf voort.
Danel van Tetrode.
Zeker vanaf 1487 was Danel van Tetrode actief als brouwer. Hij was kerkmeester van de Hooglandse Kerk. Danel overleed aan de pest tijdens de zware epidemie van 1494. Zijn weduwe Katrijn zat er in 1498 heel warmpjes bij, met een vermogen van 6000 pond. Katrijn overleed in 1511/12. Zij kregen elf kinderen, onder wie brouwer Jacob Danelsz.
Dirck Aerntsz van Tetrode.
Dirck verkocht in 1477 bier aan de stad. Hij behoorde tot de Hoekse partij. Toen in 1481 de Kabeljauwen Leiden innamen, werd hij de stad uitgejaagd. In 1500 woonde hij in de stadswijk Overmare Rijnzijde. De brouwerij stond aan de huidige Apothekersdijk. Dirck overleed in 1517/18. Zijn zoon Willem Dircksz werd ook brouwer.
Jan Aerntsz van Tetrode.
Jan was actief in de lakenhandel en in het brouwbedrijf. Hij woonde aan de Vest, naast de cloetbaan, een soort kegelbaan. Jan was in 1475/76 schepen van Leiden. Hij overleed op hoge leeftijd in 1527 en werd begraven in de Hooglandse Kerk.

De volgende generatie Van Tetrode

De volgende generaties Van Tetrodes telde nog eens drie brouwers.

– Jacob Danelsz van Tetrode.
Hij nam de brouwerij aan de Oude Rijn over van zijn vader Danel. Jacob trouwde met Agatha Jansdr, die in 1518 overleed. Jacob Danelsz stierf zelf in 1519 en werd begraven in de Hooglandse Kerk.
Hun zoon Danel Jacobsz was de volgende in de rij brouwers Van Tetrode.
Danel Jacobsz van Tetrode.
Hij maakte zijn testament op in 1526 en overleed ca. 1535. In 1541 verkocht zijn weduwe Haesgen het huis en brouwerij met inventaris aan de Oude Rijn in Maredorp. Daarmee kwam een definitief einde aan deze lijn van drie generaties brouwers Van Tetrode.
– Willem Dircksz van Tetrode.
Willem was vanaf 1528 actief als brouwer, maar misschien al meteen na de dood van zijn vader in 1517/18. Zijn huis en brouwerij stonden in de stadswijk Overmare Rijnzijde. Hij had het bedrijf van zijn vader Dirck Aerntsz overgenomen.

Brouwersknechten

Brouwers werkten niet in hun eentje. De Leidse pachtordonnanties schreven voor dat de brouwer of zijn meesterknaep (meesterknecht) aan de pachter van de bieraccijns moest melden hoeveel bier zij hadden gemaakt. De meesterknecht was dus iemand met een eigen gezicht in de bedrijfstak. Zij werden ook met hun beroep aangeduid, wat aangeeft dat zij een herkenbaar beroep uitoefenden: ‘Cornelis Jansz brouwersknecht’ die in 1513 overleed en ‘Jan Heijnricxz brouwersknecht’, die in 1544 in de stadswijk Nieuwland woonde. Naast de meesterknecht werkte zeker in de grotere brouwerijen nog meer personeel. En de vermogende brouwers die op verschillende economische fronten actief waren, lieten ongetwijfeld de dagelijkse gang van zaken in hun brouwerij aan hun meesterknecht over.

Brouwer Dirck Ottensz

Dirck Ottensz in 1518.

Dirck Ottensz (1478-1544) woonde in 1498 in de stadswijk St. Nicolaasgracht. Zijn vermogen werd dat jaar getaxeerd op 1000 pond – wat een heel behoorlijk, maar geen topvermogen was. Dirck was in 1498 pas 20 jaar, en dankte dit vermogen waarschijnlijk aan zijn vader Otte Heijnricksz die al in 1486 was overleden. Het is niet bekend of Dirck in 1498 al in de wijk St. Nicolaasgracht een brouwerij bezat.

Voor de zomer van 1511 verhuisde Dirck naar de Hogewoerd, waar hij een huis met brouwerij (aan de Nieuwe Rijn) betrok. Dit was de brouwerij die in 1518 op de achtergrond van zijn portret werd geschilderd. Dirck Ottensz trouwde met Cornelie Pietersdr. Hun zonen Gilles Dirck Ottensz (overleden in 1559) en Adriaen Dirck Ottensz (overleden in 1571) werden ook brouwer. Bij het huwelijk van zoon Gilles in 1541 beloofden Dirck en Cornelie dat hij de brouwerij aan de Hogewoerd zou krijgen. Dirck was in de jaren 1517-1542 vele malen schepen en burgemeester. Zijn zonen vervulden net als hij stedelijke bestuursfuncties.

Brouwer Jan Reyersz

In 1501/02 betrok brouwer Jan Reyersz (1471-1553) een huis met brouwerij aan de Nieuwe Rijn, met de rug tegen de Burcht. In 1532 kreeg hij van de stad een subsidie om vanwege het brandgevaar de daken van zijn huis en brouwerij aan de Nieuwe Rijn met leien te dekken.

De Nieuwe Rijn met in geel het gedeelte waar de brouwerij van Jan Reyersz stond (op een kaart van Pieter Bast uit 1600).

Jan was vaak bestuurslid van het brouwersgilde. De eerste keer in 1508, hij bleef toen meteen bijna tien jaar in het bestuur. In de jaren twintig en dertig was hij nog een paar keer homan, de laatste keer in 1536. Hij was in de periode 1516 tot 1537 ook vele malen schepen en burgemeester. Jan Reyersz was in de eerste helft van de zestiende eeuw een vooraanstaande brouwer en bestuurder van Leiden. In 1531 lichtte hij namens alle  brouwers de petitie toe waarin zij verzochten om voortaan zelf hun mout te mogen ‘schroten’ (malen). Die toestemming kregen zij. De brouwers mochten zelf rosmolens maken en gebruiken.

Beginregels van de petitie van de brouwers uit 1531, met geel omcirkeld woordvoerder Jan Reyersz.

Kort voor 1500 trouwde Jan Reyersz met Elsgen Symonsdr. Zij kregen zes kinderen. Elsgen overleed voor einde 1517. In Jans tweede huwelijk, met Geertruid Jansdr, kreeg hij nog twee kinderen. Zijn nakomelingen gebruikten de familienaam Van Heemskerk. Zijn zoon Willem Jan Reyersz, ook wel Willem van Heemskerk genoemd, woonde later ook in de stadswijk Burchtstreng, waarschijnlijk op dezelfde plek aan de Nieuwe Rijn. Willem Jan Reyersz werd ook brouwer en behoorde in 1581 tot de 18 rijkste Leidenaren.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Mobiele versie afsluiten