Brouwersgilde

Het Sint Stevensgilde, het Leidse bierbrouwersgilde, werd op 6 november 1461 opgericht. Dat we die datum nog weten is bijzonder. Het stadsbestuur gaf toestemming voor de oprichting van een gilde en schreef alles uit in een oorkonde. Van maar enkele van de bijna 100 Leidse gilden kennen we de exacte stichtingsdatum, omdat veel stichtingsakten verloren zijn gegaan. Ook die van het Sint Stevensgilde is er niet meer, maar we hebben gelukkig een kopie uit de 18e eeuw. De stichtingsakte uit 1461 was er in de 18e eeuw waarschijnlijk al slecht aan toe, en iemand heeft het stuk toen overgeschreven.

gilde
“Sinte Stevens gilde’, uit een boek met eigendommen van het bierbrouwersgilde (1527).

We weten wel hoe het origineel van de akte van het brouwersgilde er ongeveer heeft uitgezien. De impressie hieronder is op basis van de stichtingsakte  van een ander Leids gilde, uit 1459, dus twee jaar ouder dan dat van het brouwersgilde. Aan zo’n stichtingsakte hing het – hieronder afgebeelde – zegel van de stad, gemaakt van groene was.

patijnmakers
zegel

Het werkterrein van een gilde

Een gilde had drie functies. Het was in de eerste plaats een belangengroep van beroeps-genoten. Bijvoorbeeld door het ambacht gesloten te houden voor buitenstaanders en regels voor het werk te maken, zoals over opleiding en werktijden. De contacten met de stadsbestuur vielen daar ook onder. Een petitie namens het gilde werkte beter dan het verzoek van een individuele brouwer.
Een gilde had ook een religieuze functie. Een middeleeuws gilde onderhield een altaar in een kerk, waar de beroepsgenoten samen kwamen voor de eredienst. Die functie was bij het ene gilde wat sterker dan bij het andere.
Tot slot had zo’n gilde ook een sociale functie: de leden hielden gezamenlijke maaltijden en hadden ongetwijfeld gemak van het sociale netwerk dat zij met elkaar vormden.

Wat stond er in de oprichtingsakte?

De stad legde vast dat op 6 november 1461 vijf bij name genoemde brouwers voor het bestuur kwamen en nog ‘andere goede mannen van de brouwerien binnen Leyden’, van wie de naam niet werd genoemd. Die vijf moeten de grote jongens uit de branche zijn geweest, die vonden dat het nodig was een gilde te stichten. Die andere ‘goede mannen’ waren wel degelijk ook brouwers en niet bijvoorbeeld brouwersknechten. Het aantal brouwers in de stad was in 1461 zeker hoger dan vijf. Dat weten we omdat de stad in 1456 bij negen Leidse brouwers bier kocht voor een krijgstocht van de stedelijke troepen naar Deventer.

Het stadsbestuur gaf de brouwers toestemming in de Onze Lieve Vrouwe-kerk een altaar op te richten. Zij mochten op dit altaar een broeder- en zusterschap aannemen, een ander woord voor gilde, en diensten houden. Vrouwen konden dus ook lid worden van het brouwersgilde. De brouwers mochten het altaar optuigen met schilderijen, boeken en ornamenten.

Het altaar werd opgericht ter ere van Maria, St. Steven, St. Joris, St. Anthonis en St. Cecilia. Een heel rijtje heiligen, maar Sint Steven was de echte patroonheilige van de Leidse brouwers. Het gilde werd steeds het St. Stevensgilde of de St. Stevens-broederschap genoemd en de feestdag was op St. Stevensdag, dat is 26 december.

De huidige poort van het St. Stevenshofje.
De huidige poort van het St. Stevenshofje.

De vijf genoemde oprichters waren Jacob Pieter Cops, Claes Claesz Jacobszz, Willem van Tetrode, Claes Jansz en Rutger Jansz. Van deze vijf is Willem van Tetrode de bekendste. De naam Tettero staat nog steeds in het Leidse telefoonboek en iedere Leidenaar kent het Stevenshofje op de Haarlemmerstraat, dat door Willem en zijn vrouw Christina werd gesticht. Overigens zou Willem het hofje zoals het nu is niet meer herkennen: het is op het eind van de achttiende eeuw geheel vernieuwd.

Reilen en zeilen van het Stevensgilde

Op 26 december, St. Stevensdag, hield het gilde de jaarlijkse feestelijke maaltijd. En zoals bij feestmaaltijden de gewoonte was, dronken ze geen geen bier maar wijn. Het gilde werd bestuurd door vier homans (bestuursleden). De bestuursleden werden gekozen tijdens de jaarlijkse gildemaaltijd. Voor de continuïteit in het besturen van het gilde werden elk jaar drie van de vier bestuurders vervangen. De vierde bleef aan als out homan, en was waarschijnlijk de voorzitter van het gildebestuur. De voorzitter werd deken genoemd.

Een middeleeuws gilde had geld nodig: denk alleen maar aan het onderhoud en aankleden van het altaar in de Onze Lieve Vrouwe-kerk en het betalen van de priesters om missen te lezen op dat altaar. De gildeleden betaalden jaarlijks contributies om dat mogelijk te maken. Hieronder een lijst uit circa 1525 met betalingen van contributies door gildeleden. De bijdragen werden opgehaald door de bestuursleden. Je ziet hoe in de loop van het jaar de betalingen zijn geturfd.

Dit is een lijst met betalingen van contributies uit 1525. Die werden opgehaald door de bestuursleden van het gilde. Je ziet hoe in de loop van het jaar de betalingen zijn geturfd.
Een lijst uit ca. 1525 met betalingen van contributies aan het gilde.

Het gilde had ook bezittingen. Het gilde bezat een aantal renten (een soort obligaties), waarbij de debiteur de verplichting had jaarlijks een bedrag te betalen. Die verplichting was vaak verbonden aan het eigendom van een huis. Hieronder zo’n rente op een huis in de Duizend Raadsteeg bij de Haarlemmerstraat– later werd die naam Duizenddraadsteeg, dat bekte makkelijker. Deze rente bracht het gilde elk jaar een halve Henricusnobel op. De debiteur moest elk jaar betalen op Sint Bartholomeusdag, dat was 24 augustus.

     Een recht op een huis van brouwer Jan Arentsz van Tetrode in de Duizend Raadsteeg. Een rente (vordering) van het gilde op een huis van brouwer Jan Arentsz van Tetrode.
Een rente (soort obligatie) van het gilde op een huis van brouwer Jan Arentsz van Tetrode.

Het gilde na de Reformatie

In de loop van de zestiende eeuw komt het protestantisme op. Dat was een klap voor de gilden. De gilden hadden een altaar in een katholieke kerk en een beschermheilige. Toen Leiden protestant werd, was het afgelopen met al die altaren en heiligen. De beginjaren van de Tachtigjarige Oorlog waren ook nog eens roerige tijden. Zo rond 1570 verdwijnen door deze ontwikkelingen de Leidse middeleeuwse gilden. Zo ook het St. Stevensgilde.

Na de religieuze omwenteling en het terugkeren van de rust in het gewest Holland werden de Leidse gilden een voor een weer opgericht. Want net als in de middeleeuwen was het handig om verenigingen van beroepsgenoten te hebben. Het brouwersgilde was in ieder geval in 1627 weer actief, maar waarschijnlijk al eerder.

Rekening van een gildemaaltijd circa 1630.
Rekening van het diner op 14 oktober 1629 van de brouwers en hun echtgenoten met de stadsbestuurders, bij gildevoorzitter Floris Reyersz van Swieten thuis. Er waren ruim 100 mensen.

In het protestantse Leiden mocht het gilde natuurlijk geen St. Stevensgilde meer heten, maar sprak men over het brouwersgilde of de ‘gemeen brouwers’. Dit keer bestond het gilde bijna twee eeuwen. In de Franse tijd, rond het jaar 1800, werden tenslotte alle Leidse gilden opgeheven.

De heroprichting van het St. Stevensgilde in 2014

Twee eeuwen lang had Leiden geen bierbrouwersgilde. Er waren wel brouwers en brouwerijen in de stad, maar ook daar kwam een eind aan. In 1918 sloot de laatste brouwerij,  De Posthoorn aan de Oude Vest, haar poorten. Daarmee kwam een eind aan de Leidse brouwtraditie.

De laatste jaren zijn er weer brouwers actief in Leiden. Op 6 november 2014  hebben de moderne Leidse brouwers het St. Stevensgilde heropgericht.

De Leidse brouwers anno 2015.
De Leidse gildeleden.

De oprichters staan hier op de foto: van links naar rechts zittend Lambert Vos, Peter Slotboom, Rogier Rustige. Staand: Jan Willem Fukkink, André van der Zee, Danny Ferket.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *