Biertappers

Tappers verkochten bier in kleine hoeveelheden aan mensen die het met hun eigen bierkannen kwamen halen. Zoals bij tapper Bruyn Meesz, die in 1550 van brouwer Jacob Huygenz een huis kocht in de Leidse wijk De Camp. Jacob was ongetwijfeld de leverancier van het bier dat Bruyn verkocht. De inhoudsmaten voor bier waren de stoop, de mengel en de pint, in een verhouding van 1 stoop van ca. 2,5 liter = 2 mengelen van 1,25 liter = 4 pinten van 0,62 liter. Bij een brouwer kocht je geen kannen maar vaten bier die door bierdragers naar je huis werden gebracht.

Bierkan van steengoed, 16e eeuw (Lakenhal).
Kan uit de zestiende eeuw (Lakenhal).

Herbergen en taveernes

Op vele plekken in de stad kon je een kroes bier drinken. In alle wijken waren herbergen en taveernes. In een herberg kon je ook overnachten, in een taveerne niet. Die herbergen hadden mooie namen als de Eenhoorn, het Moriaans Hoofd, e Gulden Hoorn, de Hulk, de Gulden Helm, de Vogelzang, de Gulden Lelie en het Baksteentje. Gerijt Claisz, de waard van de Gulden Lelie, woonde vlakbij de Blauwe Steen op de Breestraat, dus misschien stond zijn herberg daar ook.

Herberg De Geldersche Blom op de Oude Rijn zette in 1606
in één kwartaal 29 vaten bier om.

Het was brouwers verboden als tapper te werken. Een brouwer mocht zijn bier niet per pint, mengel of stoop, in kruiken of  kleine tonnetjes verkopen, op straffe van een boete van 18 groten. De tapper kocht zijn bier in bij een brouwer of – in het geval van buitenbier – een handelaar. Hij had een aantal vaten in voorraad en sloeg die één voor één aan met een conduyt (tap).

Vastgestelde prijzen

Het stadsbestuur stelde voor de tappers maximum verkoopprijzen vast. Een keur van oktober 1447 bepaalde dat alle tappers en herbergiers uitsluitend binnen hun huizen bier mochten tappen en bier verkopen, enkel geijkte kannen van driekwart pint gebruiken en voor die hoeveelheid hoogstens 3 penning vragen.

De stad beperkte de tapper ook in de soort bier die hij mocht verko­pen. Er waren kuittappers en hoptappers. In 1492 waren de bieren ingedeeld in drie prijsklassen: 1½, 2 en 2½ groot per stoop. Een tapper mocht slechts één categorie verkopen. In 1505 verbood de stad tegelijk Leids bier en Hollands bier te tappen. De tappers kregen een week om hun voorraden op te maken van het soort bier dat zij in de toekomst niet meer zouden verkopen. En wie rond 1513 in Leiden gebrouwen imitatie-Hamburger bier verkocht, mocht geen andere Leidse bieren maar ook geen echte Noord-Duitse bieren tappen.

‘Buyten drincken’

Binnen de muren van de stad maakten de strakke regelgeving en een oplettende pachter van de bieraccijns het moeilijk om bier te leveren of te kopen zonder accijns te betalen. Inwoners van Leiden die hun kroes bier te duur vonden, trokken de stad uit goedkoper, accijnsvrij bier te gaan drinken. Deze populaire manier om de accijnzen te ontlopen noemde men: buyten drincken.

Het rechtsgebied van de stad

De Hollandse stad had zeggenschap over haar ommuurde gebied en een strook grond buiten de muren. Daarbuiten had zij geen rechten. De steden probeerden invloed te krijgen op het omliggende gebied, om op te kunnen treden tegen plattelandsbedrijfjes en het ontduiken van de accijnzen door hun inwoners. Zo verwierf Leiden in 1451 het recht om binnen 200 roeden (1 roe was 3,77 meter, dus 754 meter) van de muren accijnzen op drank te mogen heffen. Het was Leidse poorters verboden binnen 300 roeden (1131 meter) van de stad bier te gaan drinken en zij mochten bier uitsluitend in (moeilijk te smokkelen!) hele, halve of kwartvaten binnen de stad brengen.

Vanaf 1494 had Leiden het recht tot 500 roeden (1885 meter) buiten de stad accijns te heffen. Een verzoek van de tappers binnen dat gebied om slechts de helft van de accijns te hoeven betalen wees de stad in 1500 af. Op gezamenlijke aandrang van de Hollandse steden bepaalde keizer Karel V in 1531 dat niemand binnen 600 roeden (2262 meter) van de steden nieuwe tapperijen of brouwerijen mocht oprichten.

De Rijnlandse roe op de gevel van het stadhuisn van Leiden (de afstand tussen de twee zwarte knoppen).
De Rijnlandse roe op de gevel van het stadhuis van Leiden (de afstand tussen de twee zwarte knoppen).

Omstreden tapperijen buiten de stadsmuren

De regels sorteerden weinig effect. Voor consument én leverancier was het aantrekkelijk om uit te wijken naar het gebied waar die regels niet meer golden. Op de Leidse uitvalswegen, vooral buiten de Hogewoerdspoort en de Zijlpoort, zaten vele tapperijen. Binnen een kwart mijl van de stad beschikten in 1524 maar liefst 17 van de ongeveer 60 huizen op de Hoge Rijn­dijk een biertap. Het stak het stadsbestuur van Leiden dat Delftse brouwers de tapperijen buiten de stad bevoorraad­den. Begin 1524 stelde Leiden een verlaging van de Leidse accijns op Delfts bier afhanke­lijk van het stopzetten van het leveren van Delfts bier aan de tappers upten dijck buiten Leiden. Maar Delft gaf de schuld aan de tussenhandel in bier. In oktober 1524 kwam een overeenkomst tot stand, met als doel het buyten drincken een halt toe te roepen. Al snel bleek dat alles op de oude voet doorging.

De 'dijck' buiten de Zijlpoort en Hogewoerdspoort.
De ‘dijck’ buiten de Zijlpoort en Hogewoerdspoort.

Boetes voor buyten drinken

Het stadsbestuur vervolgde burgers die buiten de stad dit accijnsvrije bier gingen drinken. In juni 1500 trok de schout met zeven knechten de stad uit om inwoners van Leiden te bekeuren. Er was een continue stroom veroordelingen, in maart 1521 kregen in een waar monsterproces 38 man een boete. Het hielp allemaal maar weinig, want in 1540 waren binnen 500 roeden (1885 meter) van de stad nog steeds 16 tapperijen actief.

Smokkel van bier

Het spiegelbeeld van goedkoop bier buiten de stad gaan drinken was het (laten) smokkelen van bier de stad in. Circa 1470 kregen de Leidse poortwachters de uitdrukkelijke opdracht toe te zien dat geen kannen bier de stad werden binnenge­bracht. Ook hier kon het kwaad wel bestreden, maar niet worden uitgeroeid. In 1534 werden kannen Rodenburger bier de stad binnengesmokkeld, bier afkomstig van het platteland rond Leiden. Dit Rodenburger bier en ook Roomburger bier, waarschijnlijk een andere naam voor hetzelfde bier, kwam in 1502 al voor in de overzichten van de accijnzen. In 1543 bracht men stiekem het dure Noord-Duitse Bremer bier de stad in. Ondanks de vele pogingen om er een eind aan te maken, bleef de smokkel bestaan. Het was te lucratief om mee te stoppen. In 1540 merkte het stadsbestuur dan ook een beetje mismoedig op dat dagelijks ‘bij avond ende anders’ bier illegaal de stad in kwam.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *